Vertelstof


Verhalen vertellen hoort bij de vrijeschool. Iedere klas kent zijn eigen vertelstof, als ontwikkelstof voor de leeftijdsfase waarin die kinderen zijn. In zekere zin lopen de ontwikkeling van het kind in de lagere schooltijd en de bewustzijnsfasen uit de geschiedenis van de mensheid parallel.

Klas 1: Klassieke volkssprookjes
In de belevingswereld van de eerste klasser passen bij uitstek de rijke beelden uit de klassieke volkssprookjes. Menselijke, sociale en geestelijke waarheden worden daarin op een uiterst concrete, beeldende manier gebracht, zonder verstandelijke uitleg of moralistisch oordeel. Via de sprookjes met hun magische wereld van koningen en heksen leren de kinderen over goed en kwaad, maar ook over moeilijke opdrachten en het belang van volhouden. Door te tekenen, schilderen, bewegen en toneel te spelen worden de lessen inhoudelijk uitgewerkt. Daarnaast komen de letterbeelden voor het schrijven vaak voort uit de sprookjes. Zo kan de koning de ‘k’ brengen, de molenaar de ‘m’ en de draak de ‘d’.

Klas 2 Fabel en legenden
Fabels en legenden zijn de rijke bronnen voor de tweedeklassers. Fabels gaan over dieren met menselijke eigenschappen: de sluwe vos, de wijze uil, de driftige stier, de koppige ezel, de trotse haan, de trouwe hond, het goedige schaap. Fabels tonen de menselijke ziel door deze eigenschappen uit te vergroten bij de dieren. De kinderen herkennen iets daarvan bij zichzelf of bij anderen; fabels
vertegenwoordigen onmiskenbaar een belangrijke kant van de (kinder)ziel. Maar mensen zijn niet overgeleverd aan hun driften, hun koppigheid of ijdelheid. Ze kunnen onbaatzuchtige motieven zoeken. Kinderen ontdekken dit niet via letterlijk moralisme, maar via verhalen en levende werkelijkheid. Daarom worden de fabels in de tweede klas aangevuld met verhalen over het edele en goede dat mensen ook in zich hebben. Dit zijn vooral legendes over historische personen; heiligen zoals Franciscus van Assisi, Benedictus, Christophorus of Elisabeth van Türingen. Zij hebben na een innerlijke strijd grote liefde voor de schepping, de natuur en voor de mens en het dier. Aan deze heiligenlegendes kan de tweedeklasser krachtige en blijvende innerlijke steun ontlenen.

Klas 3 Het Oude Testament
Verhalen uit het Oude Testament vormen de vertelstof van de derdeklassers. De verhalen zijn niet kerkelijk, maar pedagogisch bedoeld. De ontwikkelingsgeschiedenis van het joodse volk weerspiegelt thema’s die in het innerlijk van de derdeklasser leven. Het vertrouwen in een leidende grootheid, waarmee individuele mensen zich verbonden voelen, speelt in de verhalen een grote rol.
Het volk komt ook in opstand tegen hun leider Mozes, maar bereikt uiteindelijk het beloofde land.

De derdeklasser is nog een volger, die soms morrend en overtredend de grenzen wil verkennen. Confrontatie met, en het op de proef stellen van autoriteit is nodig om over de drempel naar een individueel bewustzijn te komen.

Klas 4 De Germaanse mythologie
De vertelstof van de vierde klas heeft betrekking op de Noorse en Germaanse mythologie, met de Edda als belangrijkste vertelling. In de Edda komt de magische godenwereld van de oude Noren en Germanen tot leven. Toch gaat de wereld van de Asen (de goden) roemloos ten onder tegen de reuzen. Loki, de listige verleider, bederft de pure mens met bedrog, ziekte en dood. Deze vaak
humoristische verhalen beelden uit wat destijds met de mensheid is gebeurd en nu in de kinderziel wordt beleefd: het gevoel verdwijnt dat je opgenomen bent in een beschermde wereld. Je wordt in je innerlijke beleving meer op jezelf teruggeworpen.

Klas 5 Griekse mythologie
In de vijfde klas vormt de mythologie van vooral de Grieken de vertelstof, naast de verhalen uit andere oude culturen. Het opkomen van het verstandelijke begrip wordt daarin mooi weergegeven. De verhalen gaan over de lotgevallen van sterfelijke en onsterfelijke wezens, goden en godinnen, mensen, nimfen en saters. De goden hebben menselijke eigenschappen, maar ook menselijke onhebbelijkheden. Ze leven deels in een imaginaire wereld, maar ook deels in een fysieke wereld.

Er is de overgang van mythologie naar geschiedenis. Verhalen van mythische personages vinden plaats op werkelijke locaties. Denk aan de Trojaanse oorlog, met Achilles, Odysseus en Helena van Troje. De mythologische mens wordt steeds meer aardeburger: een proces dat parallel loopt met de psychische ontwikkeling van vijfdeklasser. Het intuïtieve weten, door de goden geleid, moet steeds meer wijken voor het zelfstandig denken. De vertelstof uit de Griekse mythologie ondersteunt de kinderen in hun ontwikkeling door onderwerpen als heldenmoed en doorzettingsvermogen. Doordat ze nu meer afstand hebben tegenover de wereld om hen heen, kunnen ze het vermogen ontwikkelen om de wereld begripsmatiger (met het denken) waar te nemen. De wereld komt steeds meer binnen hun bereik.

Klas 6: Romeinse tijd en de Middeleeuwen
Geschiedkundige verhalen uit de Romeinse tijd en de daaropvolgende Middeleeuwen vormen de vertelstof voor de zesde klas. Ze sluiten aan bij de belevingswereld van de 11-12 jarige. De Romeinse burger, die weet heeft van zijn rechten en plichten doet zijn intrede. Het zelfbewuste individu staat op de voorgrond. Aan de afbakening van de rechten van de ene persoon ten opzichte van de andere persoon werd voor het eerst veel aandacht besteed. Een standpunt helder en overtuigend kunnen verwoorden, discipline en rechtvaardigheid waren belangrijke eigenschappen van de Romein, waaraan de zesdeklasser zich spiegelt.

De Middeleeuwen volgen op de Romeinse tijd. De opkomst van de vorstendommen en vrije steden met burgers en ambachtslieden wordt een feit. Kenmerkend is ook de gevoelsmatige verinnerlijking. Zoals in een kathedraal is de binnenwereld van een zesdeklasser verrassend kleurrijk.

Actueel 

Lees het laatste nieuws over de school.
Onderdeel van: 
Copyright 2025
Privacyverklaring
chevron-down